Percentage patiënten met nosocomiale decubitus van graad 2 of hoger in instellingen voor langdurige zorg

Indicatorwaarde

Percentage

3,5

Verslagjaar: 2023

Trend

3-jarige trend
2021   
2023

Dalende trend; gunstig; niet getoetst er is geen statistische toets uitgevoerd om te bepalen of sprake is van een statistisch significant verschil (er is geen statistische toets uitgevoerd om te bepalen of sprake is van een statistisch significant verschil)

Interpretatie indicator

Het aantal patiënten dat tijdens hun verblijf in een zorginstelling decubitus ontwikkelt, is een indicatie voor de kwaliteit van de verpleegkundige zorg.

Decubitus ook wel doorligplekken genoemd (ook wel doorligplekken genoemd) veroorzaakt pijn en ongemak, heeft een negatief effect op de kwaliteit van leven en kan zelfs leiden tot sterfte. Daarnaast brengt het aanzienlijke kosten met zich mee in de gezondheidszorg. Veel gevallen van decubitus zijn te voorkomen door specifieke maatregelen te nemen.

Deelname aan het Landelijk Prevalentieonderzoek Zorgproblemen (LPZ) is vrijwillig. Hierdoor kan de gemeten indicatorwaarde (puntprevalentie Het aantal gevallen of personen met een bepaalde ziekte op een bepaald moment, absoluut of relatief. (Het aantal gevallen of personen met een bepaalde ziekte op een bepaald moment, absoluut of relatief.) van decubitus), mogelijk niet representatief zijn voor alle instellingen voor langdurige zorg in Nederland. Bovendien is het aantal deelnemende instellingen beperkt, met slechts 101 deelnemers in 2023. De omvang van de onderzochte patiëntenpopulatie is aanzienlijk, maar niet volledig, met minder dan 10.000 patiënten per meting, in tegenstelling tot ongeveer 125.000 mensen die Wlz Wet langdurige zorg (Wet langdurige zorg)-zorg ontvangen en in een instelling verblijven.

Verantwoordingstabel Langdurige zorg: nosocomiale decubitis

 

Toelichting

Volledige naam indicator

Percentage patiënten met nosocomiale decubitus van graad 2 of hoger in instellingen voor langdurige zorg

Bron

Landelijke prevalentiemeting zorgkwaliteit (Universiteit Maastricht; Care and Public Health Research Institute)

Berekening

Teller: alle patiënten waarbij op één meetmoment decubitus van graad 2 of hoger is vastgesteld (door twee hulpverleners).

Noemer: alle onderzochte patiënten (in 2023: 7.665). 

Toelichting bij de berekening

De mate van ernst van decubitus wordt uitgedrukt in vier categorieën in toenemende mate van ernst. Voor deze indicator gaat het om decubitus in de categorie 2 tot 4, welke in de instelling is ontstaan (nosocomiaal). Categorie 1, de lichste vorm, is moeilijk vast te stellen en laten we daarom buiten beschouwing (Halfens et al., 2012).

Interpretatie

Het aantal patiënten dat tijdens hun verblijf nosocomiale decubitus ontwikkelt in een zorginstelling is een indicatie voor de kwaliteit van de verpleegkundige zorg.

Decubitus ook wel doorligplekken genoemd (ook wel doorligplekken genoemd) veroorzaakt pijn en ongemak, heeft een negatief effect op de kwaliteit van leven en kan zelfs leiden tot sterfte. Daarnaast brengt het aanzienlijke kosten met zich mee in de gezondheidszorg. Veel gevallen van decubitus zijn te voorkomen door specifieke maatregelen te nemen.

Deelname aan het Landelijk Prevalentieonderzoek Zorgproblemen (LPZ) is vrijwillig. Hierdoor kan de gemeten indicatorwaarde (puntprevalentie Het aantal gevallen of personen met een bepaalde ziekte op een bepaald moment, absoluut of relatief. (Het aantal gevallen of personen met een bepaalde ziekte op een bepaald moment, absoluut of relatief.) van decubitus), mogelijk niet representatief zijn voor alle instellingen voor langdurige zorg in Nederland. Bovendien is het aantal deelnemende instellingen beperkt, met slechts 101 deelnemers in 2023. De omvang van de onderzochte patiëntenpopulatie is aanzienlijk, maar niet volledig, met minder dan 10.000 patiënten per meting, in tegenstelling tot ongeveer 125.000 mensen die Wlz Wet langdurige zorg (Wet langdurige zorg)-zorg ontvangen en in een instelling verblijven.

Jaar

2023

  • S. Brukx (RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu))
  • R. Gijsen (RIVM)
  • C. Hendriks (RIVM)