ADHD-achtige symptomen (CBS-Gezondheidsenquête)

De CBS Centraal Bureau voor de Statistiek (Centraal Bureau voor de Statistiek)-Gezondheidsenquête, voorheen POLS, gezondheid en welzijn, is een enquête-onderzoek onder de bevolking van Nederland, woonachtig in particuliere huishoudens.  Hierbij is aan aan ouders of verzorgers gevraagd naar symptomen van ADHD Attention Deficit Hyperactivity Disorder (Aandachtstekort-stoornis met hyperactiviteit) (Attention Deficit Hyperactivity Disorder (Aandachtstekort-stoornis met hyperactiviteit)) bij hun kinderen van 2-11 jaar oud. De vragen die gesteld werden, luidden:

'Kunt u aangeven in welke mate de volgende uitspraken van toepassing zijn op uw kind?'

  1. Mijn kind vertoont rusteloos gedrag, kan bijna nooit stil zitten.
  2. Mijn kind zit voortdurend te friemelen en te draaien.
  3. Mijn kind kan zich slechts kort op een bepaalde bezigheid richten.

Deze vragen konden beantwoord worden met 'niet van toepassing', 'enigszins (of soms) van toepassing' en 'duidelijk van toepassing'. Als ouders of verzorgers op alle drie de items ‘duidelijk van toepassing’ antwoorden is dit een indicatie voor ADHD-achtige symptomen. Het CBS-Gezondheidsenquête-onderzoek geeft alleen indicatie van ADHD-achtige symptomen en is geen diagnose.


Hyperactiviteit/aandachtsproblemen (HBSC)

Gebaseerd op vijf items uit het HBSC Health Behaviour in School-aged Children (Health Behaviour in School-aged Children)-onderzoek. Zelfrapportage van jongeren over hun gedrag en gevoelens in de afgelopen zes maanden. De schaal Hyperactiviteit/aandachtsproblemen omvat symptomen verwant aan aandachtsstoornissen zoals een gebrek aan concentratie, rusteloosheid en impulsiviteit.

  1. Ik ben rusteloos, ik kan niet lang stilzitten
  2. Ik zit constant te wiebelen of te friemelen
  3. Ik ben snel afgeleid, ik vind het moeilijk om me te concentreren
  4. Ik denk na voor ik iets doe
  5. Ik maak af waar ik mee bezig ben. Ik kan mijn aandacht er goed bij houden.

Deze vragen konden beantwoord worden met 'Niet waar', 'Een beetje waar' en 'Zeker waar'.

Het Health Behaviour in School-Aged Children-onderzoek  (Boer et al., 2022 Boer, M., Dorsselaer, S., de Looze, M., de Roos, S., Brons, H., van den Eijnden, R., Monshouwer, K, Huijnk, W., ter Bogt, T., Vollebergh, W., Stevens, G., HBSC 2021 Gezondheid en welzijn van jongeren in Nederland, Utrecht (2022) (Boer, M., Dorsselaer, S., de Looze, M., de Roos, S., Brons, H., van den Eijnden, R., Monshouwer, K, Huijnk, W., ter Bogt, T., Vollebergh, W., Stevens, G., HBSC 2021 Gezondheid en welzijn van jongeren in Nederland, Utrecht (2022)) ) is een internationaal onderzoek naar de gezondheidsbeleving, psychische gezondheid, mate van sociale integratie en risicogedrag onder jongeren van 11-16 jaar. Sinds 2001 wordt dit onderzoek in Nederland elke vier jaar uitgevoerd. De laatste meting dateert van 2021. Leerlingen vullen klassikaal een vragenlijst in, en krijgen een vragenlijst mee voor hun ouders. Sinds 2005 maakt de Strengths and Difficulties Questionnaire ( SDQ Strength and Difficulties Questionnaire. (Strength and Difficulties Questionnaire. )) deel uit van de vragenlijst. Hiermee kunnen emotionele problemen en probleemgedrag van jongeren worden vastgesteld, waaronder aan aandachtsstoornissen verwante symptomen. De mate waarin jongeren beperkt worden in hun functioneren, is niet meegewogen.

Bij de presentatie van de resultaten van de SDQ is gewerkt met afkappunten. Het afkappunt is zo vastgesteld dat ongeveer 15 procent van de jeugdigen uit het HBSC-onderzoek van 2005 een score boven dit afkappunt vertoonde. Het gebruik van een dergelijk afkappunt kan leiden tot relatief hoge prevalentiecijfers. Daarom is niet zozeer de absolute waarde van de prevalentie Het aantal gevallen of personen met een bepaalde ziekte op een bepaald moment (punt-prevalentie), ooit in het leven (lifetime prevalentie) of in een bepaalde periode, bijvoorbeeld per jaar (periode-prevalentie), absoluut of relatief. (Het aantal gevallen of personen met een bepaalde ziekte op een bepaald moment (punt-prevalentie), ooit in het leven (lifetime prevalentie) of in een bepaalde periode, bijvoorbeeld per jaar (periode-prevalentie), absoluut of relatief.) interessant, maar veeleer de verschillen tussen bepaalde groepen jeugdigen of veranderingen in de tijd.


ADHD in bevolkingsonderzoek NEMESIS

Op bevolkingsniveau zijn gegevens over het voorkomen van ADHD beschikbaar uit het NEMESIS-3-onderzoek onder 18- tot en met 75-jarigen (ten Have et al., 2023 ten Have, M., Dorsselaer, S., Schouten, f., de Graaf, R., Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study-3 (NEMESIS-3): Objectives, methods and baseline characteristics of the sample. (2023) (ten Have, M., Dorsselaer, S., Schouten, f., de Graaf, R., Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study-3 (NEMESIS-3): Objectives, methods and baseline characteristics of the sample. (2023)) ). Het vóórkomen van ADHD in de kindertijd is in NEMESIS niet gemeten bij kinderen zelf, maar is retrospectief vastgesteld, door volwassenen te vragen naar het vóórkomen van symptomen in de kindertijd (vóór het twaalfde jaar). Bij retrospectieve vragen kunnen herinneringseffecten een rol hebben gespeeld, leidend tot zowel over- als onderrapportage. Er is bij de meting geen gebruik gemaakt van informatie van ouders of leerkrachten.

In de vorige meting van dit onderzoek, NEMESIS-2, rapporteerden non-responders (de mensen die wel gevraagd zijn om mee te doen aan het onderzoek maar die niet meegedaan hebben) significant vaker aandachtstekort- en gedragsstoornissen dan responders (Tuithof et al., 2010 Tuithof, M, Dorsselaer, S., de Graaf, R., ten Have, M., ADHD, gedragsstoornissen en antisociale persoonlijkheidsstoornis. Vóórkomen en gevolgen in de algemene bevolking: resultaten van NEMESIS-2, Utrecht (2010) (Tuithof, M, Dorsselaer, S., de Graaf, R., ten Have, M., ADHD, gedragsstoornissen en antisociale persoonlijkheidsstoornis. Vóórkomen en gevolgen in de algemene bevolking: resultaten van NEMESIS-2, Utrecht (2010)) ). In de meest recente meting, NEMESIS-3, waarop de huidige cijfers op VZinfo op zijn gebaseerd, is niet onderzocht of ADHD even vaak voorkomt bij mensen die wel of niet aan de studie hebben meegedaan (ten Have et al., 2023 ten Have, M., Dorsselaer, S., Schouten, f., de Graaf, R., Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study-3 (NEMESIS-3): Objectives, methods and baseline characteristics of the sample. (2023) (ten Have, M., Dorsselaer, S., Schouten, f., de Graaf, R., Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study-3 (NEMESIS-3): Objectives, methods and baseline characteristics of the sample. (2023)) ). 


ADHD-achtige symptomen in Nivel Zorgregistraties eerste lijn

Op basis van gegevens van Nivel Zorgregistraties eerste lijn is geschat hoeveel mensen bij de huisarts bekend zijn met ADHD (prevalentie) en hoeveel personen met ADHD er per jaar bijkomen. Voor ADHD is in het huisartsgeneeskundig classificatiesysteem ICPC International Classification of Primary Care (International Classification of Primary Care)-1 geen diagnosecode opgenomen, maar wel twee symptoomcodes. Dat zijn:

  • P21, overactief kind/hyperkinetisch syndroom
  • P20, geheugen-/concentratie-/oriëntatiestoornissen

Uit de registratie blijkt dat ook volwassenen de symptoomcode P20 of P21 kunnen krijgen. Omdat P20 ook wordt gebruikt bij ouderen met geheugenproblemen, worden in VZinfo voor deze code alleen gegevens tot 45 jaar gebruikt voor de schatting van het aantal mensen met ADHD-achtige symptomen. De trends in de jaarprevalentie Het aantal personen dat een bepaalde ziekte heeft gehad gedurende een bepaald jaar. (Het aantal personen dat een bepaalde ziekte heeft gehad gedurende een bepaald jaar.) en het aantal nieuwe diagnoses van ADHD-achtige symptomen zijn uitsluitend gebaseerd op de symptoomcode P21.

Het is belangrijk om te benadrukken dat de cijfers niet direct verwijzen naar personen met een diagnose die voldoet aan de DSM Diagnostic and statistical manual of mental disorders. Classificatie voor psychische stoornissen. De DSM is ontwikkeld onder verantwoordelijkheid van de American Psychiatric Association. (Diagnostic and statistical manual of mental disorders. Classificatie voor psychische stoornissen. De DSM is ontwikkeld onder verantwoordelijkheid van de American Psychiatric Association.)-5 criteria, maar dat het gaat om indicatieve cijfers. Daarom wordt gesproken van het aantal personen met ADHD-achtige symptomen op basis van de Nivel Zorgregistraties eerste lijn.

Meer informatie over het schatten van morbiditeit op basis van gegevens uit huisartsenregistraties is te vinden in Gebruik van huisartsenregistraties voor schattingen morbiditeit


ADHD (DSM-5)

ADHD staat voor aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis. ADHD behoort tot de neurobiologische ontwikkelingsstoornissen, die meestal vroeg in de ontwikkeling van het kind beginnen, vaak nog voor het kind naar de basisschool gaat, en beperkingen veroorzaken in het persoonlijke, sociale, schoolse of beroepsmatige functioneren. ADHD wordt gedefinieerd door beperkende verstoringen in de aandacht, desorganisatie en/of hyperactiviteit-impulsiviteit (American Psychiatric Association. DSM-5 Task Force., 2014 American Psychiatric Association. DSM-5 Task Force., Diagnostic and statistical manual of mental disorders: DSM-5, Washington, D.C. (2014) (American Psychiatric Association. DSM-5 Task Force., Diagnostic and statistical manual of mental disorders: DSM-5, Washington, D.C. (2014)) ). De symptomen komen voor in een mate die niet past bij de leeftijd of het ontwikkelingsniveau.

In Nederland vindt de classificatie van psychische stoornissen plaats met behulp van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders-5 (American Psychiatric Association. DSM-5 Task Force., 2014 American Psychiatric Association. DSM-5 Task Force., Handboek voor de classificatie van psychische stoornissen. Nederlandse vertaling van Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders 5th Edition (DSM-5), Amsterdam (2014) (American Psychiatric Association. DSM-5 Task Force., Handboek voor de classificatie van psychische stoornissen. Nederlandse vertaling van Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders 5th Edition (DSM-5), Amsterdam (2014)) ). Deze stelt dat er sprake is van ADHD wanneer aan alle van de volgende criteria (A t/m E) is voldaan:

Criteria ter classificatie van ADHD

A Een persisterend patroon van onoplettendheid en/of hyperactiviteit-impulsiviteit dat interfereert met het functioneren of de ontwikkeling, zoals gekenmerkt door (1) en/of (2):
 

(1) Onoplettendheid: minstens 6 van de volgende symptomen zijn gedurende minstens 6 maanden aanwezig: 

a. Geeft onvoldoende aandacht aan details of maakt achteloze fouten
b. Moeite de aandacht bij taken of spelactiviteiten te houden
c. Lijkt vaak niet te luisteren als hij/zij direct wordt aangesproken
d. Volgt vaak aanwijzingen niet op en slaagt er vaak niet in om taken af te maken
e. Heeft moeite met het organiseren van taken en activiteiten
f. Vermijdt, heeft een afkeer van, of is onwillig zich bezig te houden met taken die langdurige geestelijke inspanning vereisen
g. Raakt vaak dingen kwijt die nodig zijn voor taken of activiteiten
h. Wordt makkelijk afgeleid door prikkels
i. Is vaak vergeetachtig bij dagelijkse bezigheden

 

(2) Hyperactiviteit en impulsiviteit: minstens 6 van de volgende symptomen zijn gedurende minstens 6 maanden aanwezig (behalve voor mensen vanaf 17 jaar; zij moeten aan minstens 5 symptomen voldoen):

a. Beweegt vaak onrustig met handen of voeten, of draait in zijn of haar stoel
b. Staat vaak op in situaties waarin verwacht wordt dat je op je plaats blijft zitten
c. Rent vaak rond of klimt overal in op ongepaste momenten (volwassenen: gevoel van rusteloosheid)
d. Kan moeilijk rustig zijn of zich bezighouden met ontspannende activiteiten
e. Is vaak ‘in de weer’ of ‘draaft maar door’
f. Praat vaak excessief veel
g. Gooit het antwoord er vaak al uit voordat een vraag afgemaakt is
h. Heeft moeite op zijn/haar beurt te wachten
i. Stoort vaak anderen of dringt zich op

B Meerdere symptomen van onoplettendheid of hyperactiviteit-impulsiviteit waren voor het 12e levensjaar aanwezig
C Meerdere symptomen van onoplettendheid of hyperactiviteit-impulsiviteit zijn aanwezig op 2 of meer terreinen (bijvoorbeeld op school/werk en met gezinsleden)
D De symptomen verstoren het functioneren
E De symptomen kunnen niet beter worden verklaard door een andere psychische stoornis 

Naast de genoemde criteria dient te worden aangegeven of er sprake is van de volgende specificaties: 

  • Gecombineerd beeld: er is zowel sprake van onoplettendheid als van hyperactiviteit-impulsiviteit 
  • Overwegend onoplettend beeld: onoplettendheid, maar geen hyperactiviteit-impulsiviteit
  • Overwegend hyperactief-impulsief beeld: hyperactiviteit-impulsiviteit, maar geen onoplettendheid 
  • Gedeeltelijk in remissie: als de symptomen verminderen, maar nog wel beperkingen in het functioneren veroorzaken
  • Ernst: licht, matig of ernstig

Verandering in classificatiesysteem voor psychische stoornissen

Vanaf januari 2017 is de DSM-5 in gebruik genomen als handboek voor de classificatie van psychische stoornissen. De cijfers die op VZinfo worden gepresenteerd over ADHD zijn gebaseerd op de criteria van de DSM-5. Tot 2023 werden de cijfers over ADHD op VZinfo gebaseerd op onderzoek op basis van DSM-IV-stoornissen. Er zijn een aantal verschillen tussen de criteria van ADHD in de DSM-5 en die in de DSM-IV.

Een belangrijke wijziging is dat de criteria in de DSM-5 zijn voorzien van voorbeelden, waardoor de criteria niet alleen voor kinderen, maar ook voor volwassenen goed toepasbaar zijn. Een andere verandering is dat verscheidene ADHD-symptomen voor het 12e levensjaar, in plaats van voor het 7e jaar aanwezig dienen te zijn. Ook zijn de verschillende subtypen van ADHD verdwenen en vervangen door specificaties met dezelfde inhoud als de eerdere subtypen. 


De gebruikte methode om ADHD te schatten bepaalt uitkomsten

De gevonden prevalentiecijfers voor ADHD , voor zowel kinderen als volwassenen, zijn sterk afhankelijk van de onderzoekspopulatie en gebruikte onderzoeksmethode. Factoren die van invloed kunnen zijn, zijn (Skounti et al., 2006 Skounti, M, Philalithis, A, Galanakis, E, Variations in prevalence of attention deficit hyperactivity disorder worldwide (2006) (Skounti, M, Philalithis, A, Galanakis, E, Variations in prevalence of attention deficit hyperactivity disorder worldwide (2006)) ):

  • selectie van de onderzoekspopulatie (bijvoorbeeld leeftijd, etnische achtergrond en sociaaleconomische status van de onderzochte personen)
  • de gebruikte bron van informatie (ouder, leraar of persoon zelf)
  • aantal vereiste terreinen waarop afwijkend gedrag aanwezig is (bijvoorbeeld thuis en/of op school)
  • gehanteerde diagnostische criteria (volgens ICD-10 International Classification of Diseases, tenth revision (International Classification of Diseases, tenth revision) (International Classification of Diseases, tenth revision), DSM (Diagnostic and statistical manual of mental disorders. Classificatie voor psychische stoornissen. De DSM is ontwikkeld onder verantwoordelijkheid van de American Psychiatric Association.)-III-R, DSM-IV of DSM-5)
  • gebruikte meetinstrumenten

Bovendien is er verschil tussen het meten van de prevalentie in bevolkingsonderzoek en psychiatrische diagnostiek. In psychiatrisch onderzoek wordt vaak op meerdere momenten met de patiënt, verzorger(s) en zo mogelijk familie, schoolleiders  en partner gesprekken gevoerd, worden testen afgenomen en kan observatie Een observatie is een 'langdurige observatie zonder overnachting'. Dit is een niet geplande vorm van verpleging van minimaal vier aaneengesloten uren, zonder overnachting, op een voor verpleging ingerichte afdeling, met als doel observatie van de patiënt. Een observatie omvat ten minste een systematische controle van de conditie van de patiënt op bepaalde parameters zoals bewustzijn, bloeddruk of lichaamstemperatuur. (Een observatie is een 'langdurige observatie zonder overnachting'. Dit is een niet geplande vorm van verpleging van minimaal vier aaneengesloten uren, zonder overnachting, op een voor verpleging ingerichte afdeling, met als doel observatie van de patiënt. Een observatie omvat ten minste een systematische controle van de conditie van de patiënt op bepaalde parameters zoals bewustzijn, bloeddruk of lichaamstemperatuur. ) thuis of op het onderzoekscentrum plaatsvinden. In een epidemiologisch onderzoek wordt eenmalig bij de respondent een gestandaardiseerd interview afgenomen (al dan niet door een clinicus).