Chronische aandoeningen internationaal 2023
Sla de grafiek Chronische aandoeningen 2022 over en ga naar de datatabelBron: Eurostat, 2024
- Het betreft hier de vraag of mensen een chronische ziekte of gezondheidsprobleem hebben (People having a long-standing illness or health problem; online data code: hlth_silc_05)
- De Nederlandse percentages verschillen van de percentages voor Nederland in Leeftijd en geslacht omdat cijfers gebaseerd op zelfrapportage niet goed vergelijkbaar zijn met cijfers gebaseerd op zorgregistraties.
Percentage met chronische aandoening in Nederland rond EU-gemiddelde
Het percentage Nederlanders dat zegt een chronische aandoening te hebben ligt rond het gemiddelde van de Europese Unie. Internationale cijfers van de European Statistics of Income and Living Conditions (EU-SILC (European Statistics of Income and Living Conditions; Europese statistieken over inkomen en leefomstandigheden)) survey laten zien dat 33,3% van de Nederlandse mannen en 38,6% van de Nederlandse vrouwen een chronische ziekte of langdurig gezondheidsprobleem had in 2023. Het EU (Europese unie)-gemiddelde is 32,8% voor mannen en 37,2% voor vrouwen.
Percentage met chronische aandoening hoger onder vrouwen
In alle EU-landen is het percentage dat zegt een chronische aandoening te hebben hoger onder vrouwen dan onder mannen. Ook rapporteert onder hoogopgeleide mensen een lager percentage een chronische aandoening dan onder lager opgeleide mensen (Eurostat, 2024).
Mogelijke verklaringen voor internationale verschillen
Behalve verschillen in de gezondheid van de bevolking zijn er ook andere factoren van invloed op verschillen tussen landen. Naast problemen met vraagstandaardisatie kunnen taalgebruik en culturele verschillen tussen landen de interpretatie van en antwoorden op de vraag over zelfgerapporteerde gezondheidsmaten beïnvloeden (Sen 2002 (Sen, A, Health: perception versus observation. (2002)) ; Börsch-Supan et al. 2005 (Börsch-Supan, A., Hank, K., Jürges, H., A new comprehensive and international view on ageing: Introducing the ‘Survey of Health, Ageing and Retirement in Europe’ (2005)) ). Bovendien wordt de geïnstitutionaliseerde bevolking (zoals ouderen in verpleeghuizen die over het algemeen meer gezondheidsproblemen hebben dan gemiddeld) uitgesloten van de EU-SILC-studiesteekproef. Dit zou kunnen resulteren in een onderschatting van zelfgerapporteerde chronische ziekten in landen met een hoog percentage geïnstitutionaliseerde mensen in vergelijking met landen met een laag percentage. Tot slot zijn de gegevens van Eurostat niet gestandaardiseerd naar leeftijd. Dit bemoeilijkt het vergelijken van landen met een andere leeftijdsopbouw van de bevolking. Dit is met name het geval bij gezondheidsproblemen waarbij leeftijd een rol speelt, zoals chronische ziekten.
- E.A. van der Wilk (RIVM)