Oorzaken ziekte van Lyme
Mensen die veel in de natuur zijn, lopen het risico gestoken of gebeten te worden door een met de Borrelia-bacterie besmette teek. Op die manier lopen recreanten een risico om de ziekte van Lyme op te lopen, maar vooral diverse beroepsgroepen zoals natuurbeheerders, groenwerkers, jagers en boswachters hebben een verhoogd risico op ziekte van Lyme. De kans op een tekenbeet neemt toe doordat er zijn steeds meer teken zijn, maar ook door toenemende buitenrecreatie. Mogelijk draagt de verandering van het klimaat bij aan een toenemende verspreiding, dichtheid en activiteit van teken. Het gebied waar teken kunnen voorkomen is in de afgelopen tien jaar met ongeveer twintig procent toegenomen. Vooral het oppervlak van bosrijkegebieden is gegroeid ten koste van land- en akkerbouwgebieden. Door het vergroten en verbinden van natuurgebieden kunnen planten en dieren, maar ook hun parasieten en ziektekiemen, zich gemakkelijker handhaven en verspreiden over meer gebieden.
Gevolgen ziekte van Lyme
Vooral neurologische verschijnselen door Lyme
Als de bacterie na het ontdekken van een rode kring niet met antibiotica (Antibiotica zijn medicijnen die bacteriën doden of remmen in de groei. Er zijn verschillende groepen antibiotica die onderling verschillen in chemische structuur. Daardoor zijn niet alle antibiotica tegen dezelfde bacteriën effectief. ) bestreden wordt, kan de infectie tot schade en gezondheidsklachten leiden. Als de bacterie in het lichaam blijft, richt hij zich vooral op het zenuwweefsel, de gewrichten, de huid en heel soms het hart. Vaak gaan de verschijnselen van de ziekte van Lyme gepaard met griepachtige klachten, soms met een opzwelling van oorlel of tepel. Deze klachten ontstaan meestal binnen drie maanden na de tekenbeet. Welke klachten iemand krijgt verschilt per persoon, maar in Europa komen aandoeningen aan de zenuwen het meest voor. Dit kunnen zenuwpijn of zenuwuitval op verschillende plaatsen in het lichaam zijn, zoals verlamming van de gezichtsspieren of pijn en krachtsvermindering aan een arm of been.
Schattingen voor de ziektelast door Lyme
Het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) heeft voor het eerst ook de ziektelast (De ziektelast wordt uitgedrukt in Disability Adjusted Life Years (DALY) en is opgebouwd uit het aantal verloren levensjaren (door vroegtijdige sterfte), en het aantal jaren geleefd met gezondheidsproblemen (bijvoorbeeld een ziekte), gewogen voor de ernst hiervan (ziektejaarequivalenten).) van Lyme borreliose bepaald in DALYs (de Wilt et al. 2015 (de Wilt, J. H. W., van den Wijngaard, C. C., Hofhuis, A, Harms, MG., Wong, A., Havelaar, A. H., van Pelt, W, Haagsma, J. A., Suijkerbuijk, A. W. M., Lugnér, A. K., The burden of Lyme borreliosis expressed in disability-adjusted life years (2015)) ). Daarbij worden de duur en de ernst van de ziekte, en het aantal mensen dat de ziekte krijgt samengevat in één getal: het aantal verloren gezonde levensjaren (DALYs). Lyme borreliose leidt jaarlijks tot 1750 verloren gezonde levensjaren. Hoewel een minderheid van de patiënten langdurig klachten houdt na behandeling, veroorzaken juist langdurige Lyme-gerelateerde klachten de meeste verloren gezonde levensjaren (1506 DALYs, 86% van het totaal). Erythema migrans (Rode ringvormige uitslag rond plaats tekenbeet.) en gedissemineerde Lyme leiden jaarlijks tot respectievelijk 99 (6%) en 143 (8%) verloren gezonde levensjaren. Vergeleken met de ziektelast van 32 andere infectieziekten neemt Lyme borreliose plek 12 in: achter hepatitis C, en net voor norovirus en Salmonellose (Bijkerk et al. 2014 (Bijkerk, P., van Lier, A., McDonald, S., Kardamanidis, K., Fanoy, E.B., Wallinga, J, State of Infectious Diseases in the Netherlands, 2013, Bilthoven (2014)) ). Als we ons beperken tot de acute manifestaties erythema migrans en gedissemineerde Lyme borreliose neemt Lyme borreliose plek 20 in: net achter hepatitis B and H. influenza, en net voor Shigellose en Listeriose.
Oorzaken Q-koorts
Geiten en schapen dragen Q-koorts over op de mens
Q-koorts kan van verschillende dieren afkomstig zijn, geiten en schapen zijn de meest bekende. Zo speelden geïnfecteerde melkgeiten een belangrijke rol tijdens een grote uitbraak onder mensen in de periode 2007-2012. Het inademen van besmette stofdeeltjes is de voornaamste oorzaak van besmetting. Het stof is afkomstig van stallen, mest, weilanden, ruwe wol, huiden, kleding, et cetera. De bacterie die Q-koorts veroorzaakt (Coxiella burnetii) kan lang overleven in het milieu en via stof over enkele kilometers getransporteerd worden. Dit speelt mee in het risico op infectie. Een andere belangrijke besmettingsbron is rechtstreeks contact met bacteriën uit de lichaamsvochten van geïnfecteerde dieren (vooral vruchtwater en mogelijk ook traanvocht, urine, slijm, speeksel en melk). Vooral tijdens het kalven of lammeren kunnen dieren grote hoeveelheden bacteriën uitscheiden. Tot slot is ook besmetting mogelijk door consumptie van besmette rauwe melk(-producten) of onvoldoende verhit vlees, maar dit komt slechts sporadisch voor (EFSA 2010 (EFSA, Scientific Opinion on Q fever, Parma, Italy (2010)) ).
Gevolgen Q-koorts
Symptomen van Q-koorts zijn hoofdpijn en koorts
Een infectie met de Coxiella burnetii bacterie verspreidt zich door het hele lichaam, waardoor er veel verschillende symptomen mogelijk zijn. Gemiddeld beginnen de verschijnselen twee tot drie weken na besmetting, dit kan echter oplopen tot zes weken. Duidelijke verschijnselen zijn heftige hoofdpijn (in het acute begin) en een wisselend koortsverloop. Andere mogelijke symptomen zijn koude rillingen, spierpijn, zweten, verminderde eetlust, misselijkheid, braken, diarree en een relatief lage hartslag. Ook kan een droge hoest en pijn op de borst voorkomen in geval van een longontsteking. Redelijk vaak komt er bij Q-koorts een leverontsteking voor zonder symptomen. De symptomen van Q-koorts verdwijnen over het algemeen na verloop van tijd, maar het kan ook tot blijvende complicaties leiden.
Meer dan helft van patiënten houdt langdurig vermoeidheidsklachten
Meer dan de helft van de patiënten houdt langdurig vermoeidheidsklachten, ook wel Q-koortsvermoeidheidssyndroom genoemd. Na een primaire Q-koortsinfectie kunnen maanden tot jaren later symptomen van een chronische Q-koortsinfectie optreden, ook wanneer de primaire infectie asymptomatisch is verlopen of slechts tot milde ziekteverschijnselen heeft geleid. Chronische Q-koorts is een ernstig ziektebeeld dat zich meestal presenteert als infectie van de hartkleppen (endocarditis) of infectie van grote bloedvaten (Kampschreur et al. 2014 (Kampschreur, LM., Delsing, CE., Groenwold, RH. H., Wegdam-Blans, MC. A., Bleeker-Rovers, CP., de Jager-Leclercq, MG. L., Hoepelman, AI. M., Nabuurs-Franssen, M. V., van Kasteren, ME., Buijs, J, Renders, N. H. M., Wever, PC., Oosterheert, J. J., Chronic Q fever in the Netherlands 5 years after the start of the Q fever epidemic: results from the Dutch chronic Q fever database. (2014)) ).
Q-koorts verloopt bij dieren vaak zonder symptomen
Dieren met Q-koorts hebben vaak geen ziekteverschijnselen. Een besmetting bij drachtige vrouwtjes kan wel gevolgen hebben voor de ongeboren dieren wat leidt tot (vroegtijdige) doodgeboorte (abortus). Q-koorts in een stal kan leiden tot een uitbraak van abortus onder een groot deel van de drachtige vrouwtjes. Daarbij komen grote hoeveelheden van de Coxiella burnetii bacterie vrij evenals bij geboorten van gezonde dieren van geïnfecteerde moederdieren (Roest et al. 2013 (Roest, HI. J., Bossers, A, van Zijderveld, FG., Rebel, JM. L., Clinical microbiology of Coxiella burnetii and relevant aspects for the diagnosis and control of the zoonotic disease Q fever. (2013)) ,LCI 2011 (LCI, LCI richtlijn Q-koorts, Bilthoven (2011)) ).
Meer informatie over Q-koorts is te vinden op rivm.nl.
Oorzaken diverse zoönosen
Overdrachtsroute beïnvloedt kans op zoönose
De factoren die de kans op het krijgen van een zoönose (Een infectieziekte die kan worden overgedragen van dieren op mensen.) beïnvloeden, worden onder meer bepaald door de overdrachtsroute. De kans op het krijgen van een zoönose die via voedsel wordt overgedragen, hangt samen met gedrag in de keuken. Veelvuldig in contact zijn met landbouwhuisdieren en/of gezelschapsdieren vergroot de kans op het oplopen van een zoönose. De overdrachtsroute hangt daarmee ook samen met beroep of hobby. Sommige beroepsgroepen hebben een verhoogd risico op zoönosen (boswachters, veehouders en dierenartsen).
Gedrag in keuken van invloed op zoönosen via voedsel
Bij zoönosenverwekkers die worden overgedragen via voedsel speelt gedrag in keuken een belangrijke rol. Onvoldoende verhit vlees, rauw verwerkte eieren en kruiscontaminatie bij het verwerken van voedsel is een risicofactor voor diverse zoönosen. Invriezen van voedsel reduceert doorgaans het risico op infectie.
Zoönosen vanuit landbouw blijven vaak beperkt tot beroepsziekte
Veehouders en dierenartsen komen veelvuldig in contact met (zieke) landbouwhuisdieren en/of gezelschapsdieren en kunnen op die manier een zoönose oplopen. Dit kan door direct contact met besmette dieren, via inademing van stofdeeltjes met ziekteverwekkers in de stal of via contact met besmet dierlijk materiaal zoals abortusmateriaal of mest. In Nederland is aangetoond dat in gebieden met hoge rundveedichtheid jonge kinderen een hogere kans hebben op een STEC (Shigatoxine producerende E. coli) infectie wat HUS kan veroorzaken (de Jager et al. 2011 (de Jager, C. M., Heuvelink, A. E., van de Kassteele, J., Friesema, I.H.M., van Pelt, W, Geographical association between livestock density and human Shiga toxin-producing Escherichia coli O157 infections. (2011)) ). Wonen in pluimveerijk gebied is een risico gebleken voor infecties met Campylobacter (Havelaar et al. 2012 (Havelaar, A. H., Westra, PP., Wagenaar, JA., van Pelt, W, Friesema, I.H.M., Poultry culling and Campylobacteriosis reduction among humans, the Netherlands. (2012)) ) en voor Psittacose (Halstegen, in voorbereiding). Het wonen in de omgeving van geitenhouderijen is een risico gebleken voor Q-koorts, waarbij Coxiella burnetii via de lucht werd verspreid en ingeademd. Voor de Q-koorts uitbraak van 2007 was Q-koorts vooral een beroepsziekte en kwam het ongeveer twintig keer per jaar voor (Maassen et al. 2012 (Maassen, C. B. M., van Duijkeren, E., van Duynhoven, Y. T. H. P., Dusseldorp, A., Geenen, P., de Koeijer, A. A., Infectierisico's van de veehouderij voor omwonenden, Bilthoven (2012)) ).
Zwangere vrouwen vormen risicogroep
Diverse zoönoseverwekkers kunnen een miskraam veroorzaken. Zwangere vrouwen vormen daarmee een risicogroep voor wie preventie extra van belang is. Dat geldt vooral voor zwangere vrouwen die direct contact hebben met besmette dieren, zoals vrouwelijke veehouders en dierenartsen. Zwangere vrouwen die geïnfecteerd raken met de Q-koortsbacterie hebben in sommige studies een sterk verhoogde kans op een ongunstige zwangerschapsuitkomst (waaronder miskraam). In Nederland is dat niet aangetoond (van der Hoek et al. 2012 (van der Hoek, W, Morroy, G, Renders, N. H. M., Wever, PC., Hermans, MH. A., Leenders, AC. A. P., Schneeberger, PM., Epidemic Q fever in humans in the Netherlands. (2012)) ). Andere zoönosen die een bedreiging vormen tijdens de zwangerschap zijn onder andere Toxoplasma, Listeria, Salmonellose en Psittacose.
Meer informatie over zoönosen en zwangerschap op rivm.nl.
Gevolgen diverse zoönosen
In onderstaande tabel zijn acht verschillende zoönosen uiteengezet. Dit illustreert de verscheidenheid in ziekteverwekkers, overdrachtsroutes, reservoirs (diersoorten waarin de zoönoseverwekker zich kan vermenigvuldigen) en ziekteverschijnselen van zoönosen.
Selectie van zoönosen en symptomen
Ziekte |
Verwekker |
Reservoirs |
Overdracht via |
Mogelijke symptomen |
---|---|---|---|---|
Q-koorts |
Coxiella burnetii (bacterie) |
Geiten, schapen, runderen, honden, katten, knaagdieren, vogels |
Geboortemateriaal, melk, wol, stof |
Acute Q-koorts: Chronische Q-koorts: |
Ziekte van Lyme |
Borrelia spp (bacterie) |
Knaagdieren, vogels, zoogdieren |
Teken |
Erythema migrans, griepachtige verschijnselen, zenuwpijn/zenuwuitval, gewrichtsontstekingen |
Toxoplasma |
Toxoplasma gondii (protozo) |
Katten, zwijnen, schapen, knaagdieren |
Voedsel, zandbak, grond, kattenbak |
Verworven toxoplasmose: Congenitale toxoplasmose: |
Campylobacteriose |
Campylobacter (bacterie) |
Varkens, pluimvee, insecten |
Vlees, feces |
Diarree, buikpijn, moeheid en koorts |
Hantavirus infectie |
Puumala virus |
Muizen |
Feces en urine |
Algemene malaise, koorts, nierproblemen |
Echinococcose |
Echinococcus multilocularis (lintworm) |
Vossen, honden, katten, knaagdieren |
Direct contact met eitjes, met eitjes besmet water/voedsel |
Leverleasies met verkalkingen en necrose |
Psittacose (papegaaienziekte) |
Chlamydia psittaci (bacterie) |
Papegaaiachtigen, duiven, pluimvee |
Direct contact, feces/urine |
Griepachtige verschijnselen, longontsteking |
Dermaphytose (ringworm) |
Trichophyton (schimmel) |
Zoogdieren |
Direct contact |
Rode, ronde, jeukende plekken |
- A. Hofhuis (RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu))
- W. van Pelt (RIVM)
- C.C. van den Wijngaard (RIVM)
- W. van der Hoek (RIVM)