Illustratie

Regie eigen leven: Gezondheidsmonitor GGD Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst)'en, CBS Centraal Bureau voor de Statistiek (Centraal Bureau voor de Statistiek) en RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu)

Deze indicator is gebaseerd op een vraag met 7 stellingen. De antwoorden worden samengevat in een score tussen de 7-35.
7 t/m 19: onvoldoende eigen regie
20 t/m 35: matig of veel regie over eigen leven.   

Iedere vraag heeft 5 antwoordcategorieën: 1 'Helemaal mee eens'; 2 'Meestal'; 3 'Niet mee eens, niet mee oneens'; 4 'Niet mee eens'; 5 'Helemaal mee oneens'.
Bij antwoord 1 'Helemaal mee eens' krijg je in dit geval de laagste score 1, bij antwoord 5 'Helemaal mee oneens' krijgt de hoogste score 5.

Het betreft de volgende stellingen:

  • Ik heb weinig controle over de dingen die me overkomen
  • Sommige van mijn problemen kan ik met geen mogelijkheid oplossen
  • Er is weinig dat ik kan doen om belangrijke dingen in mijn leven te veranderen
  • Ik voel me vaak hopeloos bij het omgaan met de problemen van het leven.
  • Soms voel ik dat ik een speelbal van het leven ben.
  • Wat er in de toekomst met me gebeurt hangt voor het grootste deel van mezelf af
  • Ik kan ongeveer alles als ik mijn zinnen er op heb gezet.

Inkomensklassen in kwintielen

Het inkomen van een persoon is uitgedrukt door het gestandaardiseerd besteedbare huishoudensinkomen. Het besteedbare huishoudensinkomen is het totaal aan loon, winst en inkomen uit vermogen, vermeerderd met uitkeringen en toelagen en verminderd met premies en belastingen. Gecorrigeerd voor omvang en samenstelling van het huishouden levert dat vervolgens het gestandaardiseerd besteedbare huishoudensinkomen. De inkomensklassen van personen zijn bepaald aan de hand van de kwintielscore van het huishouden waartoe de persoon (respondent) behoort op basis van het gestandaardiseerd besteedbare huishoudensinkomen. De kwintielscore volgt uit een rangschikking naar oplopend inkomen van alle huishoudens in Nederland met een bekend inkomen, waarna vijf groepen huishoudens van gelijke omvang worden gevormd. 

  • De laagste inkomensklasse wordt gevormd door personen met een inkomen van maximaal het 20%-percentiel (het eerste kwintiel).
  • De laag midden inkomensklasse wordt gevormd door personen met een inkomen tussen het 20%-percentiel en het 40%-percentiel (het tweede kwintiel).
  • De midden inkomensklasse wordt gevormd door personen met een inkomen tussen het 40%-percentiel en het 60%-percentiel (het derde kwintiel).
  • De hoog midden inkomensklasse wordt gevormd door personen met een inkomen tussen het 60%-percentiel en het 80%-percentiel (het vierde kwintiel).
  • De hoogste inkomensklasse wordt gevormd door personen met een inkomen van minimaal het 80%-percentiel (het vijfde kwintiel).

De inkomensgrenzen tussen deze vijf 20%-groepen verschillen van jaar tot jaar.


Werksituatie: wel of geen betaald werk

Personen die tenminste 1 uur per week betaald werk doen worden gerekend tot de groep "betaald werk".
Onder de groep "geen betaald werk" worden personen gerekend die geen of minder dan 1 uur per week betaald werk doen. Tot deze groep behoren gepensioneerden, arbeidsongeschikten, werklozen, bijstandontvangers, huismannen/huisvrouwen en studerenden.


Methoden en technieken

Standaardisatie

De omvang en de leeftijdsverdeling van de bevolking verschillen per regio en land. Daarnaast treden in de loop van de tijd veranderingen op in de omvang en leeftijdsverdeling. Om ziekte- en sterftecijfers van verschillende regio’s en landen, of van opeenvolgende jaren met elkaar te kunnen vergelijken, wordt hier rekening mee gehouden. Daarbij worden de cijfers gecorrigeerd voor deze verschillen of veranderingen in de bevolking. Hierbij wordt uitgegaan van de omvang en de leeftijdsverdeling van een gekozen standaardpopulatie. Dit wordt standaardisatie genoemd. Er zijn grafieken waar zowel gestandaardiseerde cijfers als ongestandaardiseerde cijfers zijn opgenomen. Bij ongestandaardiseerde cijfers wordt geen rekening gehouden met veranderingen in de bevolking. Deze cijfers kunnen dan naar wens aan- en uitgevinkt worden.

Indexatie

Vooral bij de weergave van trends in de tijd zijn de trendcijfers vaak geïndexeerd. Een geïndexeerde trend laat ontwikkelingen in de tijd zien ten opzichte van een gekozen basisjaar. Dit gebeurt door de cijfers van alle jaren weer te geven als percentage van het cijfer in een gekozen basisjaar. Het cijfer in het basisjaar is gelijk gesteld aan 100(%). Indexatie maakt zichtbaar hoe groot de percentuele toe- of afname is ten opzichte van dat basisjaar. Door als basisjaar het eerste jaar in de grafiek te kiezen, kun je snel zien wat de verandering over de hele weergegeven periode is en ook of er grote verschillen zijn voor de onderscheiden groepen (mannen en vrouwen bijvoorbeeld).

Indexatie kan ook gebruikt worden voor het weergeven van regionale verschillen. Hierbij wordt het landelijke cijfer bijvoorbeeld gelijk gesteld aan 100(%). Een regionaal cijfer boven of onder de 100 duidt erop dat het respectievelijk hoger of lager is dan het landelijke cijfer. Voorafgaand aan indexatie worden de cijfers vaak gecorrigeerd voor verschillen in samenstelling van de populaties.

Toetsing trends

Toetsing van de trend heeft plaatsgevonden op ongestandaardiseerde data door middel van een logistische regressie, waarbij is gecorrigeerd is voor leeftijd en geslacht. Daarbij wordt getoetst een statistische toets is uitgevoerd om te bepalen of sprake is van een statistisch significant verschil (een statistische toets is uitgevoerd om te bepalen of sprake is van een statistisch significant verschil) of er een statistisch significante toe- of afname is met een significantieniveau (p-waarde) van 0,05. Vaak is onderscheid gemaakt naar trends in verschillende subpopulaties: mannen, vrouwen en leeftijdsgroepen. Daarnaast is getoetst of de trend voor mannen en vrouwen statistisch significant verschilt.

De kans op het vinden van een toevallige significante uitkomst neemt toe met het aantal uitgevoerde toetsen. Om hiervoor te corrigeren is een Benjamini‐Hochberg‐correctie op de p‐waardes uitgevoerd.