Illustratie

Beroepsziekten: schattingen incidentie, prevalentie en sterfte

Voor de bepaling van de incidentie Het aantal nieuwe gevallen van of nieuwe personen met een bepaalde ziekte in een bepaalde periode, absoluut of relatief. (Het aantal nieuwe gevallen van of nieuwe personen met een bepaalde ziekte in een bepaalde periode, absoluut of relatief.), prevalentie Het aantal gevallen of personen met een bepaalde ziekte op een bepaald moment (punt-prevalentie), ooit in het leven (lifetime prevalentie) of in een bepaalde periode, bijvoorbeeld per jaar (periode-prevalentie), absoluut of relatief. (Het aantal gevallen of personen met een bepaalde ziekte op een bepaald moment (punt-prevalentie), ooit in het leven (lifetime prevalentie) of in een bepaalde periode, bijvoorbeeld per jaar (periode-prevalentie), absoluut of relatief.) en sterfte van beroepsziekten worden gegevens gebruikt uit PIM Peilstation Intensief Melden (Peilstation Intensief Melden) (NCvB), Nationale melding- en registratiesysteem (NCvB), NEA Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden) (TNO) en Volksgezondheid- en Zorgregistraties bewerkt door het RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu). Het RIVM schat op basis van de literatuur hoeveel ziektegevallen op basis van de volksgezondheid- en zorgregistraties in de werkzame en gepensioneerde beroepsbevolking werkgerelateerd zijn. In de NEA moeten werknemers zelf inschatten of hun ziekte een gevolg van hun beroep is. En in PIM doen de bedrijfsartsen dat. Het kan voorkomen dat bedrijfsartsen of werknemers zelf, onterecht een link tussen een ziekte of het werk niet leggen, waardoor een ziekte die door werk is ontstaan niet altijd als een beroepsziekte wordt geclassificeerd. Het omgekeerde kan ook voorkomen: werknemers leggen een link met hun beroep die er niet is.
De cijfers van PIM, de Beroepsziektenregistratie en NEA worden gebruikt zoals aangeleverd door NCvB en TNO. Voor de incidentie, prevalentie en sterfte van de VTV In de Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) rapporteert het RIVM elke vier jaar over de ontwikkeling van de volksgezondheid in Nederland. (In de Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) rapporteert het RIVM elke vier jaar over de ontwikkeling van de volksgezondheid in Nederland.)-ziekten door arbeid is het arbeidsgerelateerde deel geschat.

Voor schattingen over het vóórkomen van de ziekte en de sterfte eraan maken we zoveel mogelijk gebruik van de gegevens uit Volksgezondheid- en Zorgregistraties die worden verzameld voor de VTV, De Staat en VZInfo. Met de cijfers uit deze registraties en bronnen is de sterfte, incidentie en ziektelastvan de verschillende ziekten in zowel de werkzame beroepsbevolking als in de gepensioneerde beroepsbevolking geschat. Beroepsziekten openbaren zich immers ook vaak na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. De RIVM-data vormen de enige bron waarmee hierop licht kan worden geworpen. De schatting van de incidentie van beroepsziekten en de sterfte als gevolg van werkgerelateerde aandoeningen in de beroepsbevolking en de ziektelastzijn, waar mogelijk, gebaseerd op gekoppelde gegevens. Hiervoor zijn de gegevens uit de Nivel Zorgregistraties eerste lijn en de CBS Doodsoorzakenstatistiek gekoppeld aan CBS Centraal Bureau voor de Statistiek (Centraal Bureau voor de Statistiek)-gegevens voor de werkzame beroepsbevolking: ‘CBS Baankenmerken’. Daar waar koppeling van de gegevens niet mogelijk of wenselijk was, is de schatting van de incidentie, sterfte en ziektelast De ziektelast wordt uitgedrukt in Disability Adjusted Life Years (DALY) en is opgebouwd uit het aantal verloren levensjaren (door vroegtijdige sterfte), en het aantal jaren geleefd met gezondheidsproblemen (bijvoorbeeld een ziekte), gewogen voor de ernst hiervan (ziektejaarequivalenten). (De ziektelast wordt uitgedrukt in Disability Adjusted Life Years (DALY) en is opgebouwd uit het aantal verloren levensjaren (door vroegtijdige sterfte), en het aantal jaren geleefd met gezondheidsproblemen (bijvoorbeeld een ziekte), gewogen voor de ernst hiervan (ziektejaarequivalenten).) in de werkzame beroepsbevolking gebaseerd op de fractie werkenden per vijfjaarsleeftijdsgroep en geslacht.


Schattingen ziektelast De ziektelast wordt uitgedrukt in Disability Adjusted Life Years (DALY) en is opgebouwd uit het aantal verloren levensjaren (door vroegtijdige sterfte), en het aantal jaren geleefd met gezondheidsproblemen (bijvoorbeeld een ziekte), gewogen voor de ernst hiervan (ziektejaarequivalenten). (De ziektelast wordt uitgedrukt in Disability Adjusted Life Years (DALY) en is opgebouwd uit het aantal verloren levensjaren (door vroegtijdige sterfte), en het aantal jaren geleefd met gezondheidsproblemen (bijvoorbeeld een ziekte), gewogen voor de ernst hiervan (ziektejaarequivalenten).)

De ziektelast, uitgedrukt in DALY Disability Adjusted Life Years. Maat voor ziektelast ('burden of disease') in een populatie; opgebouwd uit het aantal verloren levensjaren (door vroegtijdige sterfte), en het aantal jaren geleefd met gezondheidsproblemen (bijvoorbeeld een ziekte), gewogen voor de ernst hiervan (ziektejaarequivalenten). (Disability Adjusted Life Years. Maat voor ziektelast ('burden of disease') in een populatie; opgebouwd uit het aantal verloren levensjaren (door vroegtijdige sterfte), en het aantal jaren geleefd met gezondheidsproblemen (bijvoorbeeld een ziekte), gewogen voor de ernst hiervan (ziektejaarequivalenten).)’s, geeft de hoeveelheid gezondheidsverlies door ziekte weer, waarbij vroegtijdige sterfte, de mate van vóórkomen van gezondheidsproblemen en de ernst van de gezondheidsproblemen worden meegenomen. De DALY is opgebouwd uit twee componenten: de jaren geleefd met ziekte (uitgedrukt in ziektejaarequivalenten) en de jaren verloren door vroegtijdige sterfte (uitgedrukt in verloren levensjaren). Met behulp van de DALY zijn de gevolgen van verschillende ziekten rechtstreeks met elkaar te vergelijken. Met de DALY-aanpak wordt niet alleen de ziektelast van de werkzame bevolking in kaart gebracht, maar ook die van de gepensioneerde beroepsbevolking. Dat is belangrijk omdat die laatste groep in enquêtes en beroepsziektemeldingen buiten beeld blijft, terwijl zij wel de gevolgen kunnen ondervinden van een beroepsziekte opgedaan tijdens het werkzame leven. Voor de arbeidsgerelateerde ziektelastschattingen sluiten we aan bij de VTV In de Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) rapporteert het RIVM elke vier jaar over de ontwikkeling van de volksgezondheid in Nederland. (In de Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) rapporteert het RIVM elke vier jaar over de ontwikkeling van de volksgezondheid in Nederland.)-2018 (VTV-2018). Voor de VTV2018 is de prevalentie Het aantal gevallen of personen met een bepaalde ziekte op een bepaald moment (punt-prevalentie), ooit in het leven (lifetime prevalentie) of in een bepaalde periode, bijvoorbeeld per jaar (periode-prevalentie), absoluut of relatief. (Het aantal gevallen of personen met een bepaalde ziekte op een bepaald moment (punt-prevalentie), ooit in het leven (lifetime prevalentie) of in een bepaalde periode, bijvoorbeeld per jaar (periode-prevalentie), absoluut of relatief.) en daarmee de ziektejaarequivalenten en ziektelast voor multimorbiditeit gecorrigeerd. Dit hebben we gedaan omdat een persoon meerdere aandoeningen kan hebben. Een optelling van de wegingsfactoren van de afzonderlijke ziekten zou zonder multimorbiditeitscorrectie een overschatting van het aantal ziektejaarequivalenten opleveren. In werkelijkheid zal de ernst meestal lager zijn dan de som van de afzonderlijke wegingsfactoren waardoor een multimorbiditeitscorrectie nodig is (Hilderink et al., 2016 Hilderink, H.B.M., Plasmans, MH. D., Snijders, B.E., Boshuizen, H.C., Poos, M. J. J. C., van Gool, C.H., Accounting for multimorbidity can affect the estimation of the Burden of Disease: a comparison of approaches (2016) (Hilderink, H.B.M., Plasmans, MH. D., Snijders, B.E., Boshuizen, H.C., Poos, M. J. J. C., van Gool, C.H., Accounting for multimorbidity can affect the estimation of the Burden of Disease: a comparison of approaches (2016)) ). Ook hebben we voor de VTV2018 een betere schatting kunnen maken van het totaal aantal DALY’s in Nederland.

De World Health Organization (WHO) berekent ook de ziektelast van beroepsziekten in de Global Burden of Disease maar daarin zijn psychische aandoeningen en gezondheidsschade bij de gepensioneerde bevolking niet meegenomen en in de schattingen van het RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) wel (Hoeymans et al., 2007 Hoeymans, N., Gommer, A.M., van den Bossche, S. N. J., van Gool, C.H., Eysink, P. E. D., Blatter, B., Ziektelast van ongunstige arbeidsomstandigheden in Nederland, Bilthoven (2007) (Hoeymans, N., Gommer, A.M., van den Bossche, S. N. J., van Gool, C.H., Eysink, P. E. D., Blatter, B., Ziektelast van ongunstige arbeidsomstandigheden in Nederland, Bilthoven (2007)) ).


Populatie Attributieve Fracties (PAF)

Het door arbeid veroorzaakte deel van de ziekte of sterfte is berekend in de werkzame en gepensioneerde beroepsbevolking met behulp van Populatie Attributieve Fracties (PAF) voor de betreffende ziekten (VTV-2018 Integratiematen achtergrondrapport;Eysink et al., 2012 Eysink, P. E. D., Dekkers, S.A.J., Janssen, P., Poos, M. J. J. C., Meijer, S.A., Ziektelast van ongunstige arbeidsomstandigheden in Nederland, 2012, Bilthoven (2012) (Eysink, P. E. D., Dekkers, S.A.J., Janssen, P., Poos, M. J. J. C., Meijer, S.A., Ziektelast van ongunstige arbeidsomstandigheden in Nederland, 2012, Bilthoven (2012))Hoeymans et al., 2007 Hoeymans, N., Gommer, A.M., van den Bossche, S. N. J., van Gool, C.H., Eysink, P. E. D., Blatter, B., Ziektelast van ongunstige arbeidsomstandigheden in Nederland, Bilthoven (2007) (Hoeymans, N., Gommer, A.M., van den Bossche, S. N. J., van Gool, C.H., Eysink, P. E. D., Blatter, B., Ziektelast van ongunstige arbeidsomstandigheden in Nederland, Bilthoven (2007)) ). De PAF geeft aan hoeveel procent van het gezondheidsverlies door de betreffende aandoening is toe te schrijven aan ongunstige arbeidsomstandigheden. Voor een aantal ziekten is een (internationale) PAF aanwezig die ook gebruikt kan worden voor Nederland. Dit betreft de kankers en astma en COPD Chronic obstructive pulmonary disease (Chronische obstructieve longziekten) (Chronic obstructive pulmonary disease (Chronische obstructieve longziekten)). Voor andere ziekten moet de PAF worden geschat met behulp van de prevalentie Het aantal gevallen of personen met een bepaalde ziekte op een bepaald moment (punt-prevalentie), ooit in het leven (lifetime prevalentie) of in een bepaalde periode, bijvoorbeeld per jaar (periode-prevalentie), absoluut of relatief. (Het aantal gevallen of personen met een bepaalde ziekte op een bepaald moment (punt-prevalentie), ooit in het leven (lifetime prevalentie) of in een bepaalde periode, bijvoorbeeld per jaar (periode-prevalentie), absoluut of relatief.) van de risicofactor in de populatie en een maat voor de sterkte van het verband tussen de risicofactor en de ziekte, meestal het relatieve risico (RR Relatief risico. De verhouding (quotiënt) van het risico op een aandoening bij aanwezigheid van een risicofactor ten opzichte van personen zonder deze factor. (Relatief risico. De verhouding (quotiënt) van het risico op een aandoening bij aanwezigheid van een risicofactor ten opzichte van personen zonder deze factor.)) of de Odds Ratio (OR Odds ratio. De verhouding (quotiënt) tussen twee kansverhoudingen. (Odds ratio. De verhouding (quotiënt) tussen twee kansverhoudingen.)). Voor informatie over blootstelling aan de diverse arbeidsomstandigheden is vooral gebruik gemaakt van de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden)). RR’s en OR’s zijn afkomstig uit de literatuur. Voor psychische aandoeningen, hart- en vaatziekten, aandoeningen van het bewegingsapparaat, contacteczeem en rinitis zijn de PAFs op deze manier berekend. De verschillende arbeidsomstandigheden bij een ziekte mogen we niet altijd bij elkaar optellen vanwege de zeer waarschijnlijke overlap van arbeidsomstandigheden waaraan werknemers zijn blootgesteld. Voor aandoeningen waarvoor geen totale PAF (een PAF die alle arbeidsrisico’s dekt, zoals alle stoffen) en dus geen totale ziektelast De ziektelast wordt uitgedrukt in Disability Adjusted Life Years (DALY) en is opgebouwd uit het aantal verloren levensjaren (door vroegtijdige sterfte), en het aantal jaren geleefd met gezondheidsproblemen (bijvoorbeeld een ziekte), gewogen voor de ernst hiervan (ziektejaarequivalenten). (De ziektelast wordt uitgedrukt in Disability Adjusted Life Years (DALY) en is opgebouwd uit het aantal verloren levensjaren (door vroegtijdige sterfte), en het aantal jaren geleefd met gezondheidsproblemen (bijvoorbeeld een ziekte), gewogen voor de ernst hiervan (ziektejaarequivalenten).) als gevolg van arbeidsrisico’s aanwezig is, gaan we uit van het arbeidsrisico dat de meeste ziektelast veroorzaakt. De totale ziektelast van die aandoening kan namelijk nooit lager zijn dan de ziektelast van één van de arbeidsrisico’s.


Methoden en technieken

Standaardisatie

De omvang en de leeftijdsverdeling van de bevolking verschillen per regio en land. Daarnaast treden in de loop van de tijd veranderingen op in de omvang en leeftijdsverdeling. Om ziekte- en sterftecijfers van verschillende regio’s en landen, of van opeenvolgende jaren met elkaar te kunnen vergelijken, wordt hier rekening mee gehouden. Daarbij worden de cijfers gecorrigeerd voor deze verschillen of veranderingen in de bevolking. Hierbij wordt uitgegaan van de omvang en de leeftijdsverdeling van een gekozen standaardpopulatie. Dit wordt standaardisatie genoemd.

Indexatie

Vooral bij de weergave van trends in de tijd zijn de trendcijfers vaak geïndexeerd. Een geïndexeerde trend laat ontwikkelingen in de tijd zien ten opzichte van een gekozen basisjaar. Dit gebeurt door de cijfers van alle jaren weer te geven als percentage van het cijfer in een gekozen basisjaar. Het cijfer in het basisjaar is gelijk gesteld aan 100(%). Indexatie maakt zichtbaar hoe groot de percentuele toe- of afname is ten opzichte van dat basisjaar. Door als basisjaar het eerste jaar in de grafiek te kiezen, kun je snel zien wat de verandering over de hele weergegeven periode is en ook of er grote verschillen zijn voor de onderscheiden groepen (mannen en vrouwen bijvoorbeeld).

Indexatie kan ook gebruikt worden voor het weergeven van regionale verschillen. Hierbij wordt het landelijke cijfer bijvoorbeeld gelijk gesteld aan 100(%). Een regionaal cijfer boven of onder de 100 duidt erop dat het respectievelijk hoger of lager is dan het landelijke cijfer. Voorafgaand aan indexatie worden de cijfers vaak gecorrigeerd voor verschillen in samenstelling van de populaties.

Toetsing trends

Toetsing van de trend heeft plaatsgevonden op ongestandaardiseerde data door middel van een logistische regressie, waarbij is gecorrigeerd is voor leeftijd en geslacht. Daarbij wordt getoetst een statistische toets is uitgevoerd om te bepalen of sprake is van een statistisch significant verschil (een statistische toets is uitgevoerd om te bepalen of sprake is van een statistisch significant verschil ) of er een statistisch significante toe- of afname is met een significantieniveau (p-waarde) van 0,05. Vaak is onderscheid gemaakt naar trends in verschillende subpopulaties: mannen, vrouwen en leeftijdsgroepen. Daarnaast is getoetst of de trend voor mannen en vrouwen statistisch significant verschilt.
De kans op het vinden van een toevallige significante uitkomst neemt toe met het aantal uitgevoerde toetsen. Om hiervoor te corrigeren is een Benjamini‐Hochberg‐correctie op de p‐waardes uitgevoerd.


Methoden mesothelioom

Morbiditeit en mortaliteit: huidige omvang mesothelioom

De huidige incidentie Het aantal nieuwe gevallen van of nieuwe personen met een bepaalde ziekte in een bepaalde periode, absoluut of relatief. (Het aantal nieuwe gevallen van of nieuwe personen met een bepaalde ziekte in een bepaalde periode, absoluut of relatief.) en sterfte voor Nederland is geschat met behulp van data voor de gehele populatie. Mesothelioom wordt voornamelijk veroorzaakt door asbest (Gezondheidsraad, 2005; De Bruin et al., 2009). De cijfers over mesothelioom betreffen voornamelijk asbestgerelateerde cijfers. Vermoedelijk ontstaat een klein deel door andere blootstelling; zo komt mesothelioom bijvoorbeeld ook voor bij patiënten die bestralingstherapie hebben ondergaan. Maar dat laten we hier buiten beschouwing; uitgangspunt is dat mesothelioom alleen door asbest wordt veroorzaakt. 

Vervolgens is geschat welk deel door werk is ontstaan. In Nederland zijn weinig gegevens beschikbaar over werkgerelateerde ziekten in Nederland (Arbobalans, 2016). Daarom hebben we gegevens van de gehele populatie gebruikt en geschat welk deel door werk is ontstaan. We hebben PAF’s gebruikt om dit door werk ontstane deel te schatten. De PAF geeft bijvoorbeeld aan hoeveel procent van het totale gezondheidsverlies is toe te schrijven aan werkgerelateerde factoren. Op deze manier kunnen we een schatting maken van de bijdrage van asbestblootstelling op de werkplek aan de morbiditeit en mortaliteit in Nederland. 

Populatie Attributieve Fracties

Betrouwbare gegevens over morbiditeit en mortaliteit als gevolg van beroep of werkgerelateerde blootstelling zijn meestal niet aanwezig. Daarom wordt internationaal de Populatie Attributieve Fractie-methode (PAF) veel gebruikt om het door werk veroorzaakte deel van een ziekte te schatten (Jongeneel et al., 2016). De PAF geeft aan hoeveel procent van het totaal aantal ziekte- of sterfgevallen is toe te schrijven aan risicofactoren zoals arbeidsrisico’s. Bij mesothelioom gaat het dan om blootstelling aan asbest tijdens het werk als arbeidsrisico. De PAF geeft in dit geval aan de proportie personen met mesothelioom dat is toe te schrijven aan asbestblootstelling op het werk. De PAF kan worden gezien als de proportie gevallen die niet zouden zijn opgetreden in afwezigheid van de blootstelling. De PAF is gebaseerd op de prevalentie Het aantal gevallen of personen met een bepaalde ziekte op een bepaald moment (punt-prevalentie), ooit in het leven (lifetime prevalentie) of in een bepaalde periode, bijvoorbeeld per jaar (periode-prevalentie), absoluut of relatief. (Het aantal gevallen of personen met een bepaalde ziekte op een bepaald moment (punt-prevalentie), ooit in het leven (lifetime prevalentie) of in een bepaalde periode, bijvoorbeeld per jaar (periode-prevalentie), absoluut of relatief.) van de risicofactor in de populatie en een maat voor de sterkte van het verband tussen risicofactor en ziekte, meestal het relatieve risico (RR Relatief risico. De verhouding (quotiënt) van het risico op een aandoening bij aanwezigheid van een risicofactor ten opzichte van personen zonder deze factor. (Relatief risico. De verhouding (quotiënt) van het risico op een aandoening bij aanwezigheid van een risicofactor ten opzichte van personen zonder deze factor.)). 

Er is een relatie tussen de blootstelling aan asbest en het risico op een asbestgerelateerde ziekte. De gevallen van asbestgerelateerde effecten zijn een combinatie van verschillende typen blootstelling en (relatieve) risico’s. Oorspronkelijk was er sprake van primaire asbestindustrie met een hoge blootstelling en hoge risico’s, maar relatief klein in aantal. De asbestblootstelling verplaatste zich naar asbestverwerking, waarbij een iets grotere populatie was blootgesteld aan lagere concentraties met een lager risico op ziekte. De derde groep ontstaat door blootstelling aan lage concentraties asbest en omvat de gehele bevolking. De risico’s op asbestgerelateerde ziekten zijn hierbij laag.

Risicofactoren met een hoog relatief risico (RR) kunnen op populatieniveau toch weinig gezondheidsverlies met zich meebrengen als weinig mensen aan de risicofactor zijn blootgesteld (lage PAF). Andersom kunnen risicofactoren met een lage RR veel gezondheidsverlies in de populatie geven als veel mensen aan deze risicofactor zijn blootgesteld (hoge PAF).

In de literatuur zijn PAF’s voor mannen en PAF’s voor vrouwen bekend. De PAF’s voor mannen en vrouwen verschillen, omdat het type blootstelling (werk, omgeving) en het bijbehorende blootgestelde percentage mannen en vrouwen verschilt
Op basis van de beschikbare informatie over de PAF’s is een PAF als gevolg van werk (inclusief ‘paraoccupational’) verondersteld van 90-95% voor de mannen en van 60% voor vrouwen, waarbij voor vrouwen het aandeel ‘paraoccupational’ relatief groot is. 

Tabel 4.1: Populatie Attributieve Fracties voor mesothelioom als gevolg van blootstelling door arbeid en andere blootstellingsroutes uit internationale literatuur 

Studie

Land

Blootstelling

PAF Mannen

PAF Vrouwen

Darnton & Hutchings, 2012

VK

Arbeid

85-90

20-30

 

 

‘Para’ c)

6-13

45-70

 

 

Achtergrond

2-4

10-25

Sinninghe Damsté et al., 2007 b)

Nederland

Arbeid

-

14

 

‘Para’ c)

-

21

 

Omgeving

-

50

Offermans et al., 2014 d)

Nederland

Arbeid

31,9-34,3

-

Lacourt et al., 2014

Frankrijk

Arbeid

83,1

41,7

 

 

Overall

87,3

64,8

Goldberg et al., 2006

Frankrijk

Arbeid

83,2

38,4

Nurminen & Karjalainen, 2001

Finland

Arbeid

90

25

Spirtas et al., 1994

VS

Arbeid

‘Para’

84,7

6,3

22,5

7,9

a.    Voor meer informatie over de PAF’s berekend in de genoemde studies zie Bijlage 4. 
b.    Studie is uitgevoerd in een gebied met veel asbestblootstelling vergeleken met de rest van Nederland. De bijdrage van het milieu is hierin overschat.
c.    ‘Paraoccupational’: type blootstelling, dit betreft vaak blootstelling via werkactiviteiten van anderen, soms (zoals bij Darnton & Hutchings) inclusief omgevingsblootstelling. In dit rapport rekenen wij ‘paraoccupational’ tot de werkgerelateerde blootstelling (Paragraaf 2.1.3). PAF’s van verschillende typen blootstelling uit verschillende studies kunnen niet bij elkaar worden opgeteld.
d.    Studie gebaseerd op een andere methode, zie bijlage 4. 

Trends

Voor de periode 1989 tot en met 2016 zijn cijfers beschikbaar van de Nederlandse Kankerregistratie (NKR) van het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL Integraal Kankercentrum Nederland (Integraal Kankercentrum Nederland )) voor de incidentie van mesothelioom en longkanker. Per geslacht zijn voor elke kanker zowel de absolute als de aantallen per 100.000 (incidentierates) weergegeven voor alle 5-jaarsleeftijdscategorieën. Met behulp van deze incidentiecijfers hebben we voor mesothelioom de trend voor mannen en vrouwen in de periode 1989-2016 geanalyseerd. 


Toekomstscenario's mesothelioom

Toekomstscenario’s 2017-2050

Aan de hand van beschikbare gegevens hebben we met trendscenario’s de toekomstige aantallen ziektegevallen voor de periode 2017-2050 geschat (volgens de de VTV In de Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) rapporteert het RIVM elke vier jaar over de ontwikkeling van de volksgezondheid in Nederland. (In de Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) rapporteert het RIVM elke vier jaar over de ontwikkeling van de volksgezondheid in Nederland.)-2018 Trendscenario’s (RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu), 2017)). De toekomstprojecties zijn gebaseerd op een combinatie van demografische en epidemiologische projecties.

Om een schatting te maken van het aantal gevallen met mesothelioom door werkgerelateerde asbestblootstelling in de toekomst, hebben we met behulp van een leeftijd-cohortmodel voor beide kankers trendscenario’s uitgewerkt. 

Voor de periode 2017-2050 hebben we geschat hoeveel mensen mesothelioom en asbestlongkanker zullen ontwikkelen (incidentie Het aantal nieuwe gevallen van of nieuwe personen met een bepaalde ziekte in een bepaalde periode, absoluut of relatief. (Het aantal nieuwe gevallen van of nieuwe personen met een bepaalde ziekte in een bepaalde periode, absoluut of relatief.)). 
De geregistreerde mesothelioomgevallen van het IKNL Integraal Kankercentrum Nederland (Integraal Kankercentrum Nederland ) over de periode 1989-2016 voor mannen en vrouwen zijn omgerekend naar incidentierates. Hierbij is gebruikgemaakt van de leeftijds- en geslachtspecifieke bevolkingsaantallen van het CBS Centraal Bureau voor de Statistiek (Centraal Bureau voor de Statistiek) over dezelfde periode. De incidentiecijfers zijn vermenigvuldigd met de PAF voor werkgerelateerde en voor omgevingsblootstelling uit de literatuur. Voor mannen en vrouwen is een aparte PAF gebruikt.

Voor de werkgerelateerde analyses hebben we het periode-leeftijdbestand van het IKNL omgezet naar een leeftijd-cohortbestand, waarbij cohort betrekking heeft op de geboortecohorten. De geboortecohorten reflecteren de asbestblootstelling in de tijd en daarmee ook de sterk veranderde blootstelling. Met een Poisson-regressiemodel hebben we de leeftijdsspecifieke rates gefit voor de geboortecohorten 1890-2016, overeenkomend met leeftijden 0-99 en periode 1989-2016. De incidentierates worden beschreven met tweedimensionale P-splines. Het model is vervolgens gebruikt om de leeftijdsspecifieke incidentierates te extrapoleren naar de toekomst en terugvertaald naar de periode 2017-2050. Deze geschatte incidentierates zijn vermenigvuldigd met de verwachte populatie-aantallen over de periode 2017-2050 (CBS-bevolkingsprognose 2016) om absolute aantallen te krijgen. 

Voor de omgevingsblootstelling van mesothelioom zijn we uitgegaan van het gemiddelde van de waargenomen incidentierates over 2014-2016. Dit hebben we gedaan omdat mesothelioom kleine aantallen betreft en toeval dan een belangrijke factor is. We veronderstellen dat deze leeftijd- en geslachtspecifieke incidentierates gelijk blijven in de toekomst. Deze incidentierates hebben we vervolgens vermenigvuldigd met de verwachte populatie-aantallen per leeftijdsgroep over de periode 2017-2050 (CBS-bevolkingsprognose 2016) om absolute aantallen te krijgen. 

Vier scenario’s voorspellen toekomstige incidentie mesothelioom

De gezondheidseffecten van asbestblootstelling zijn 25 jaar na het verbod op asbest in 1993 nog steeds zichtbaar. Meer mensen dan ooit worden gediagnosticeerd met mesothelioom. Maar wanneer zien we de effecten van het asbestverbod terug in het aantal mensen dat wordt gediagnosticeerd met mesothelioom? Om dat te schatten, heeft het RIVM vier trendscenario’s opgesteld.

In 1993 is het asbestverbod ingesteld, dat heeft geleid tot een forse daling van de asbestblootstelling. Maar het is niet bekend hoeveel mensen er nog zijn blootgesteld geweest en tegenwoordig nog zijn blootgesteld aan asbest. 

  1. Dit scenario veronderstelt dat er sinds 1993 geen asbestblootstelling op de werkplek meer heeft plaatsgevonden. In dit scenario worden de incidentierates van geboortecohort 1975 en de jongere geboortecohorten (geboren na 1975) naar (bijna) nul ‘geforceerd’. De incidentierates van de geboortecohorten geboren voor 1975 volgen het natuurlijke scenario. De incidentierates van het milieugerelateerde deel zijn constant.
  2. Dit scenario veronderstelt dat de werkgerelateerde blootstelling fors is verminderd sinds 1993, maar dat ondanks het verbod op het gebruik van asbest in de industrie en het verbeteren van de werkomgeving niet alle blootstelling aan asbest is geëlimineerd en werknemers (onbewust) blootgesteld zijn geweest. Het werkgerelateerde deel van het geboortecohort 1975 en daarmee ook de jongere geboortecohorten, worden naar een incidentie van 10-6 geforceerd (beleidsmatig komt dit overeen met een verwaarloosbaar risiconiveau voor milieu). De incidentierates van de geboortecohorten geboren voor 1975 worden geanalyseerd via het natuurlijke scenario en de incidentierates van het milieugerelateerde deel zijn constant.
  3. Scenario 3 veronderstelt dat de risiconiveaus op de werkplek zijn teruggebracht naar het streefrisiconiveau voor arbeid en het maximaal toelaatbaar risico voor milieu. Dit is gelijk aan het risiconiveau van één per 10.000 gevallen per jaar, ofwel het risiconiveau bij veertig jaar beroepsmatige blootstelling van één extra sterfgeval door kanker per 25.000 algemene sterfgevallen. Dit scenario forceert de incidentierates van het geboortecohort 1975, en daarmee ook de jongere geboortecohorten, naar 10-5. De incidentierates van de geboortecohorten geboren voor 1975 volgen het natuurlijke scenario, de incidentierates van het milieugerelateerde deel worden constant verondersteld.
  4. Scenario 4 gaat uit van een aandeel werk (inclusief ‘paraoccupational’) dat lager is dan in scenario’s 1-3: de PAF’s voor werkgerelateerde blootstelling voor mannen is in dit scenario 85%, voor vrouwen 40%. Tevens gaat dit scenario ervan uit dat de risiconiveaus op de werkplek zijn teruggebracht naar concentraties die overeenkomen met een kans van één op 1.000.000: de geboortecohorten geboren na 1975 hebben een geringe kans om mesothelioom te ontwikkelen. De incidentierates van geboortecohort 1975 en daarmee ook de jongere geboortecohorten, worden geforceerd naar 10-6. De incidentierates van de geboortecohorten geboren voor 1975 worden geanalyseerd volgens het natuurlijke scenario. Alle geboortecohorten hebben kans op het ontwikkelen van mesothelioom door omgevingsblootstelling; deze incidentierates worden constant verondersteld.